Tag(s):
Extern, Tag(s):Markt
Jaap Slootmaker is directeur-generaal (DG) bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Zijn directoraat-generaal Water en Bodem ontwikkelt beleid op het gebied van waterveiligheid, -kwaliteit en -beschikbaarheid, klimaatadaptatie en bodem. Dat beleid zien we terug in programma’s, maatregelen, wet- en regelgeving. Maar hoe komt beleid tot uitvoering? “Pasklare antwoorden als zo-gaan-we-het-doen moeten we samen zien te vinden.”
Jaap Slootmaker is directeur-generaal (DG) bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Zijn directoraat-generaal Water en Bodem ontwikkelt beleid op het gebied van waterveiligheid, -kwaliteit en -beschikbaarheid, klimaatadaptatie en bodem. Dat beleid zien we terug in programma’s, maatregelen, wet- en regelgeving. Maar hoe komt beleid tot uitvoering? “Pasklare antwoorden als zo-gaan-we-het-doen moeten we samen zien te vinden.”
Er lopen meerdere onderzoeken en programma’s die het werk in de waterbouw raken: Kennisprogramma Zeespiegelstijging, Hoogwaterbeschermingsprogramma, Programmatische Aanpak Grote Wateren, Integraal Riviermanagement en programma Water en Bodem Sturend. Veel van deze programma’s beïnvloeden het werk van waterbouwers. Zo is een belangrijke structurerende keuze bij water- en bodem sturend beleid dat vrijkomende grond of bagger zoveel mogelijk lokaal of regionaal moet worden hergebruikt. Waterbouwers onderschrijven deze keuze, maar constateren dat deze beleidskeuze kan knellen, bijvoorbeeld met de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Bodemgezondheidsrichtlijn. Dit beïnvloedt de hergebruiksmogelijkheden van grond en bagger. Deelt Jaap Slootmaker deze constatering en kan het ministerie hergebruik stimuleren?
Vitale bodem
“Ik hecht eraan om de achtergrond van dit beleid en deze zienswijze te delen. Een vitale bodem is van groot belang en vervult tal van functies. Als samenleving zien we de waarde hiervan niet altijd, omdat de bodem ‘onder de grond’ zit. Maar mede door klimaatverandering en groeiende bodemkennis zien we dat afgraven, afdekken en verplaatsen van grond de kwaliteit en sterke eigenschappen van de bodem aantasten. Een gezonde bodem is belangrijk voor de biodiversiteit, groei van planten en opslag van CO2, maar draagt door een grotere sponswerking ook bij aan het vasthouden van water en tegengaan van verdroging. Door minder af te graven, te verplaatsen en te mengen op andere plekken, kunnen we bijdragen aan behoud en vergroting van die functies. We zijn in ons land vrij makkelijk met afgraven, verplaatsen en afdekken, maar nu we steeds beter weten wat we hiermee afbreken, is het belangrijk om ons bewuster te zijn van ons handelen. Daarom hebben we binnen het programma Water en Bodem Sturend een deelprogramma opgezet. We hebben steeds meer ervaring met hergebruik op dezelfde plek, bouwen met spaarzame verplaatsingen en afgravingen. Die ervaringen halen grote opdrachtgevers zoals provincies, gemeenten en waterschappen op. Ook op dit onderwerp hebben zij zich verenigd in een zogenaamde Buyers-groep. Samen met marktpartijen kijken ze naar best practices en proberen deze te veralgemeniseren. En natuurlijk proberen we als ministerie via het deelprogramma hergebruik te stimuleren. Maar een pasklaar antwoord als zo-gaan-we-het-doen moeten we samen zien te vinden.”
Tijdelijke achteruitgang
Generieke Europese regelgeving belemmert momenteel hergebruik, ziet ook de DG. Bij baggerwerk hebben waterbouwers daar bijvoorbeeld last van. “Wij vinden dat je verplaatsing van grond en stoffen binnen waterlichamen anders moet benaderen dan het toevoegen van nieuwe verontreinigingen. Bij baggerwerk voeg je in zekere zin geen nieuw materiaal van elders toe, maar verplaats je enkel bestaande verontreiniging binnen een watersysteem. Zo’n zelfde nuance zien we bij ‘tijdelijke achteruitgang’ bij de KRW. In Europees verband hebben we daar samen met Denemarken, Duitsland, Finland en Luxemburg een discussiestuk voor gemaakt. Deze non-paper is inmiddels ook naar de Tweede Kamer gestuurd en openbaar gemaakt. We moeten afwachten hoe Europa hierop reageert. Natuurlijk zien wij de problematiek en die adresseren we ook.”
Verbod op bouwen
Een ander onderwerp dat waterbouwers bezighoudt, is het onlangs gepresenteerde afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hoe verhoudt het verbod op bouwen aan de kust en in de uiterwaarden zich tot het Kennisprogramma Zeespiegelstijging?
“Als je wilt bouwen – gebouwen, woningen of infrastructuur – moet je rekening houden met de bodemgesteldheid en ondergrond. Zeker als je het bouwwerk voor langere termijn zorgeloos, zonder extra kosten en funderingsschade wilt gebruiken. Daarnaast moet je ook weten of een bepaald gebied gevoelig is voor wateroverlast en verzilting. Om goed te kunnen inschatten of bouw op een bepaalde plek verstandig is, hebben we in het afwegingskader een aantal variabelen gebracht. Daaruit blijkt dat we op de meeste plekken prima kunnen bouwen, rekening houdend met kenmerken van water en bodem. Maar inderdaad zijn er een aantal gebieden zoals de uiterwaarden van rivieren en in het IJsselmeer waar dat onverstandig is en we die ruimte moeten behouden, bijvoorbeeld om de waterveiligheid te kunnen blijven borgen en de zoetwatervoorraad niet onnodig verder te verkleinen. Dat geldt ook voor zeewaartse uitbreiding van de kust. Zolang we niet zeker weten wat de consequenties hiervan zijn voor de waterveiligheid en het kustonderhoud en hoe we moeten omgaan met de zeespiegelstijging, is het nu niet verstandig om op die plekken activiteiten te ontplooien. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging loopt tot en met 2025. Naar verwachting kunnen we in 2026 herijkte Deltabeslissingen verwachten. Daar komt veel samen. 2026 is een jaar waarin we in elk geval al meer weten dan nu.”
Beste strategie
De continuïteit van projecten baart de sector soms zorgen. De KRW is daarbij niet helpend. Gelukkig heeft Nederland met enkele andere lidstaten een goed onderbouwd voorstel gedaan tot verduidelijking van het begrip ‘achteruitgang’ in de KRW. Ook Slootmaker ziet de impact van dit KRW-onderdeel, onder meer op baggerwerkzaamheden. “Wij doen een beroep tijdens de lopende onderhandelingen om ‘tijdelijke effecten’ uit te sluiten. Als de water en bodemkwaliteit zich weer snel herstelt, waarom zou je het dan verbieden?”
Welke inspanningen kan het ministerie nog meer verrichten om te waarborgen dat de uitvoering doorloopt? “De beste toekomstvaste strategie is zorgen dat de waterkwaliteit op orde is zodat we aan de KRW voldoen. Daar zetten we robuust op in met het Impulsprogramma. Daarin speelt de waterbouwsector natuurlijk ook een cruciale rol: voldoen aan die richtlijnen is onze gezamenlijke, meest fundamentele aanpak. We moeten alles op alles zetten om die richtlijn te halen, niet alleen omdat het een juridische verplichting is, maar vooral omdat de waterkwaliteit goed moet zijn.”
Te veel werk tegelijkertijd
Meerdere onderzoeken en programma’s zoals het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, Hoogwaterbeschermingsprogramma, de Programmatische Aanpak Grote Wateren en het Integraal Riviermanagement, raken het werk in de waterbouw. Veel van deze programma’s bevinden zich in de onderzoeksfase of zijn vertraagd. Waterbouwers vrezen dat op de middellange termijn te veel werk tegelijk naar de markt komt. Hoe kan de DG bijdragen aan versnelling naar de uitvoering?
“In mijn optiek is er al een fors deel dat loopt. Wat betreft het Hoogwaterbeschermingsprogramma hebben we nog een enorme opgave om de doelen van 2050 op tijd te halen. Het tempo van de realisatie moeten we met elkaar omhoog zien te krijgen. Daar komen nog de consequenties van alle lopende programma’s bovenop, onder meer de Deltabeslissingen en het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. Voor deze verkenningen moet worden bekeken wat wanneer besloten moet worden en welk uitvoeringsritme daarbij past . De praktische uitvoering daarvan ligt verder verspreid in de tijd. Ik denk dat het over decennia gaat. Belangrijk blijft dat we nu samen inzetten op programma’s die al lopen en daar het tempo hooghouden.”
In dialoog met de praktijk
Al deze opgaven vergen veel kennis, deskundigheid en capaciteit: hebben we voldoende mensen met de juiste kennis, voor nu en de toekomst? “Dit is een gezamenlijk vraagstuk, van de sector, beleidsmakers, kennispartners en opdrachtgevers. Ik vind overigens de samenwerking met de sector goed. De ervaringsdeskundigheid van de uitvoering is voedend en inspirerend voor beleidsvoering. Andersom wordt beleidsvoering beter als die gebeurt in dialoog met de praktijk. Dat lukt steeds beter. Dat is niet alleen belangrijk voor de sector, maar ook voor de inhoud. Ik denk dat de voedende en inspirerende dialoog goed verloopt, maar het is belangrijk dat de sector dat ook vindt. Zo brengen we samen de theorie in praktijk, in een tempo dat voor alle partijen zo optimaal mogelijk is en goed is voor Nederland.”